Mensvisie
De medewerkers van Rozemarijn oriënteren zich op een antroposofisch mensbeeld. Hieruit komt de ervaring en overtuiging voort dat er achter de beperkingen van de kinderen een mens schuilgaat die zich net zo graag wil ontwikkelen als ieder ander mens. Deze unieke individuele mens gaat een eigen ontwikkeling. De ontwikkeling drukt zich in de kern uit in het verlangen van ieder mens om te zoeken naar een verbinding met zichzelf, de wereld, de andere mensen om zich heen en zijn oorsprong. De mens wordt in het antroposofisch mensbeeld gezien als een wezen dat een lichaam heeft, een psychisch en sociaal wezen en een spiritueel of geestelijk wezen.

Medewerkers willen ondersteuning bieden om deze mens tot verschijning te brengen en zichtbaar te laten worden. Hiertoe vinden zij aansluiting bij de eigenheid van de betreffende mens.

Het serieus nemen van deze unieke persoonlijkheid leidt ertoe dat deze mens ook in de leeftijdsfasen serieus wordt genomen, ongeacht het mentale niveau waarop iemand functioneert. De beperkingen moeten gekend worden, maar staan niet centraal. Het gaat erom wie het kind is en welke mogelijkheden en kwaliteiten het meebrengt.
Bij ieder kind wordt uitgegaan van de wil om als persoon tevoorschijn te treden en de wil om zich te ontwikkelen. Er is altijd sprake van ontwikkeling, hoe weinig zichtbaar ook voor onze waarneming, doordat er sprake is van een geestelijk wezen.
Hiermee hangt de essentiële opvatting samen dat achter ieder “niet kunnen” een “wel willen” schuilgaat.

Relatie en ontmoeting
Bij het bieden van zorg en begeleiding staat de visie centraal dat de ander, de zorgvrager, zich wil ontwikkelen. Een voorwaarde om dit te gaan ervaren, is de ontmoeting en het opbouwen van een relatie.
Het begrip relatie krijgt de laatste jaren, vooral via de opvoedkundige programma’s van Carla Vlaskamp (universiteit Groningen), steeds meer nadruk in de zorg en begeleiding van kinderen met een meervoudige ontwikkelingsproblematiek. Het is verheugend dat, naast een diagnostische en functionele blik, de belangstelling voor de relatie met deze kinderen toeneemt.

In onze tijd staat een instrumentele taakopvatting vaak meer voorop; we moeten professioneel zijn en daarnaast moeten we producten leveren. Deze visie tast de (zorg) betrekking aan. In de cijfers die geleverd worden ten aanzien van productie maar ook van kwaliteit, wordt niet inzichtelijk of er ook goede zorg of goede leerondersteuning is geboden: goede zorg zoals die voor de betreffende persoon goed is en als zodanig wordt beleefd. Hierbij staat de menswaardigheid centraal. Als we het kind iets willen leren, dan kan dat niet door de zorgbetrekking los te laten. Het betekent dat er wordt afgestemd op individuele personen in hun uniciteit.

Het betekent, in plaats van afstand en beoordeling, verbinding en aansluiten. Het betekent voor de begeleidster die in Rozemarijn werkt, dat zij als persoon in de eerste plaats het kind wil ontmoeten en leren kennen, zich in wil leven in de ander, om vervolgens aan te kunnen sluiten bij hoe het voor het betreffende kind het beste past. De liefdevolle interesse die hierbij nodig is, ontstaat doordat men met het hart betrokken is. Het leren kennen en het opbouwen van een relatie is een proces dat altijd doorgaat en waarin de ontmoetingen kleine lichtmomentjes zijn. In deze momenten wordt het wezenlijke van de ander iets meer zichtbaar; wie iemand werkelijk worden wil, licht even op.
In dit opzicht is ook de presentiebenadering van Baart behulpzaam, waarin mensen een betrekking met elkaar hebben, waarin mensen iets om elkaar geven. De menslievende relatie staat centraal, ook al zijn de mensen aanvankelijk vreemden voor elkaar.
Voor de relatie is het belangrijk dat begeleiders zich ervan bewust zijn dat de ander, in dit geval het kind, nooit volledig gekend kan worden en dat er dus altijd elementen blijven die vreemd zijn.
Verder is het van belang dat de asymmetrie in de relatie openlijk erkend wordt. De afhankelijkheid van het kind is duidelijk. Toch is het kind niet iemand die alleen ontvangt; het is een persoon die ook iets te geven heeft. Niet alleen de medewerkers dragen bij aan de ontwikkeling van het kind, het kind draagt ook bij aan hun eigen ontwikkeling. Er is een wederkerigheid in geven en ontvangen, daarin is iedereen gelijkwaardig in de ontmoeting.

Betrokkenheid bij de ander en een relatie aangaan betekent niet dat we nu ineens voor de ander dingen gaan verzorgen die hij zelf ook kan. Naast de ondersteuning waar dit nodig is, kan er bij het kind een verwachtingsvolle stemming gewekt worden, waardoor het zelf betrokken raakt en zijn wil wordt aangesproken om zich actief in te zetten. Ook als er desondanks ondersteuning nodig is, heeft het een meerwaarde, omdat het kind zelf actief betrokken is. De grootste vraag voor de begeleider is: wie is deze mens en hoe kan ik bij deze mens aansluiten, zodat ik hem kan begeleiden en ondersteunen in het eigen levensverhaal? Zodat zichtbaar kan worden en tot ontplooiing kan komen wat wil worden bij de ander.

De verbindingen die met het kind aangegaan worden en de relaties die ontstaan, werken niet alleen op het moment dat we in de nabijheid van het kind zijn. De werking ervan vindt ook plaats als we er niet zijn en werkt door in de nacht. Door in de voorstelling te leven met een beeld van het kind, een beeld dat voor verandering open is en hier trouw aan te zijn, door in een bespreking intensief met het kind bezig te zijn, ontstaat er verdieping in de verbinding met het kind.

Eigen verbinding
Een antroposofische mensvisie is een overkoepelende visie. Om deze visie niet statisch te laten zijn, wordt van de medewerkers die in Rozemarijn werken, gevraagd een eigen verbinding te zoeken met deze visie, opdat het centrale thema, de wil en mogelijkheid tot ontwikkelen van deze kinderen, zoveel mogelijk tot zijn recht kan komen. Dat betekent dat ook de medewerkers zelf zich hieraan ontwikkelen.

Zintuigen
Het uitgangspunt in onze bejegening is het leven op een eenvoudige, duidelijke en natuurlijke manier in te richten. Het leven zelf in zijn alledaagsheid, zoals verzorging, eten en drinken, vormt de basis en wordt in een gezond ritme opgebouwd.
Het fysieke welzijn en het welbevinden staan voorop. Voor kinderen met een meervoudige beperking geldt nog eens extra de grote invloed die het welbehagen (het je prettig voelen) heeft op het psychisch functioneren en op de openheid voor de omgeving.
Het ondersteunen, verzorgen en aanspreken van de zintuigen is belangrijk. Met de zintuigen wordt het eigen lichaam, de wereld met haar kwaliteiten en de andere mens waargenomen en ervaren. De zintuigen vormen een prachtig middel om kinderen te stimuleren in hun motorische, sociale en communicatieve ontwikkeling, en in hun spreken en spelen.

Dagelijkse zorg
Het ontmoeten van een kind met een ontwikkelingsstoornis vraagt, naast een respectvolle betrokkenheid, veel oefening in waarnemen en geduld, om de werkelijke behoeften van het kind te gaan ervaren en hierbij te kunnen aansluiten. Een lichte, humorvolle houding en een positieve benadering van wat het kind kan, helpen het kind verder op zijn weg.
Door middel van verschillende massages met olie, voetenbadjes, wikkels met kruiden, kunnen de kinderen ondersteund worden om zich lichamelijk prettig te gaan voelen. Veel kinderen hebben moeite met eten en drinken. Indien gewenst kan geholpen worden bij het samenstellen van de voeding.
Een goed dag- en nachtritme helpt mee aan een beter evenwicht. Veel kinderen hebben hiervoor van buitenaf ondersteuning nodig. Een goede afwisseling tussen in- en uitademing, inspanning en ontspanning, activiteit en rust, maar ook op jezelf of met elkaar zijn, krijgen een plek in d edag, de week en het jaar.
De verzorging van de omgeving neemt een grote plaats in. Aandacht voor en het verzorgen van de warmte, vorm en kleur in de ruimte vindt zijn uitwerking in de sfeer. Behalve rust en veiligheid die het kind onder meer helpen zijn geheugen te ontwikkelen, dienen er ook elementen te zijn die prikkelen en de wakkerheid van het kind helpen vergroten.
Bij veel kinderen zullen de elementen van het dagelijks leven naar hen toegebracht dienen te worden, eenvoudig omdat zij zelf niet in staat zijn naar de dingen toe te gaan. Het voelen van deeg, het proeven en ruiken hiervan, de beweging van het kneden, het zijn allemaal ervaringen waar het kind iets aan kan beleven.
In de fase na het zevende jaar wordt gezocht naar invulling van het leren vanuit de gedachte van therapeutisch onderwijs. Het aansluiten bij wat kinderen aan mogelijkheden hebben, blijft ook hier het uitgangspunt.

Ritme in het dagelijks leven
Een goed dag- en nachtritme helpt mee aan een beter evenwicht. Veel kinderen hebben van buitenaf de ondersteuning nodig om tot een goed ritme te komen. Een goede uitwisseling tussen in- en uitademing, inspanning en ontspanning, activiteit en rust, maar ook op jezelf of met elkaar zijn, krijgen een plek in de dag, de week en het jaar. Terugkerende elementen in de dag en de week die in een dergelijk ritme geboden worden, geven de kinderen naast veiligheid en de mogelijkheid tot herkenning, de mogelijkheid tot nabootsing. Het ritme biedt kinderen zowel een houvast als een doorgaande stroom.
Het gezamenlijk vieren van de jaarfeesten is een belangrijk aspect om het innerlijk leven van het kind te voeden. De jaarfeesten sluiten aan bij ritmen die in de natuur en in de religie en/of cultuur aanwezig zijn.
Het leven wordt op een eenvoudige, duidelijke en natuurlijke manier aangeboden, waarin het moment en de maat van de kinderen uitgangspunt zijn. De dagelijkse dingen van het gewone leven vormen de basis, en deze moet op gezonde wijze doordrongen zijn van de levensprocessen (ritme, warmte, ordening).
De leermomenten (therapeutisch onderwijs) en therapie vinden hierin hun plek.